Dakpannenfabriek Roode Brug.
Je 'moet' er even voor gaan zitten, want als je geïnteresseerd bent in de geschiedenis van de oude Roode Brugbuurt , is dit verhaal de moeite waard om te lezen. Informatie hier over werd verkregen uit het boekje Stoom, pannen en tegelfabriek DE ROODE BRUG van Ed van der Veen.
Van 1762 tot 1961 heeft dakpannen en tegelfabriek van Gerrit van der Schroeff en zoon aan de Vinkenkade gestaan. Langs de rivier de Vecht ontstonden als gevolg van een explosief toegenomen vraag, kort voor het jaar 1400 de eerste steen, dakpannen, tegel en pottenbakkerijen. Op de plek van de pannenfabriek de Roode Brug zal ongetwijfeld rond deze periode al een dergelijke bakkerij op de locatie van dit bedrijf zijn geweest, want de steen en pannen bakkerij de Roode Brug wordt al vóór 1700 genoemd in de archieven. Gerrit van der Schroeff kwam in 1762 van Woerden naar Utrecht en nam het bedrijf over dat op dat moment een noodlijdende pottenbakkerij was. Hij schakelde meteen over op lucratievere artikelen zoals stenen en dakpannen.
In 1811 heeft zijn zoon Jan Cornelis van der Schroeff het bedrijf overgenomen en het bedrijf onveranderd voortgezet. In 1842 werd het bedrijf weer overgenomen door zijn zoon Gerardus Cornelis. Ook Gerardus consolideerde gedurende 46 jaar het bedrijf. Terwijl er vanaf 1860 bij talloze Utrechtse bedrijven geïnvesteerd werd, bleven de zaken bij van der Schroeff onveranderd.
De in volle gang zijnde industriële revolutie ging het bedrijf compleet voorbij en vanaf 1870 begon van der Schroeff achterop te raken bij de concurrentie. Er werd ook voor het eerst sinds 1762 geen winst meer gemaakt, maar Gerard van der Schroef nam geen enkele maatregel.
Toen Johannes van der Schroeff in 1888 het bedrijf overnam van zijn vader trof hij een werkbare, maar verouderde situatie aan. Johannes wilde dicht bij de zaak zijn en ging op de Vinkenkade wonen, hij was vastbesloten om het bedrijf nieuw leven in te blazen. Als eerste maatregel beëindigde hij de productie van bakstenen, omdat pannen en tegels rendabeler waren. Vanaf 1890 ging het bedrijf weer kostendekkend draaien.
Doordat er vanaf 1860 geen winst meer was gemaakt had Johannes van der Schroeff weinig financiële ruimte om te investeren. Hij zocht het succes in de ontwikkeling van een nieuw soort panmodel en niet geheel zonder succes. Dit panmodel werd bekend als Hoogelandse pan. Er werden 2 nieuwe ovens gebouwd, een droogzolder en een tweetal nieuwe droogloodsen. Maar de productie geschiedde nog wel handmatig en de kleimolen werd nog steeds aangedreven door paarden. Er waren 10 arbeiders. In 1900 ging hij over op stroomkracht en was zijn fabriek een van de laatste keramische bedrijven in Utrecht die over ging op stroomkracht. Er werd ook een stoommachine aangeschaft. In 1945 werd de fabriek verkocht aan Vlaer, Kol en Pannevis. Vlaer en Kol waren daarvoor al werkzaam op de fabriek en de uit Delft afkomstige Pannevis werd aangetrokken als geldschieter.
Vanaf 1950 werd de Utrechtse markt overspoeld met producten van bedrijven uit de Rijnstreek en nam de interesse voor de artikelen van de pannenfabriek de Roode Brug af. Omdat er geen plaats meer was voor het bedrijf op de lokale en landelijke markt werd in 1961 de pannenfabriek definitief stilgelegd en werd de grond aan de gemeente verkocht. Sindsdien zijn er geen dakpannen meer vervaardigd aan de Vinkenkade.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Werken in de dakpannen fabriek. ( Door Evert Dekker, Willem Dekker en Coen van Kasteel)
Aan de Vinkenkade was dicht tegen de Roode brug aan een grote kuil langs de oever van de Vecht. Dat noemden men ‘de kleikuil’. De kuil werd met klei gevuld vanuit een schuit die in de Vecht lag. Mannen met kruiwagens reden de klei uit het schip over een smalle wiebelende loopplank naar de kuil (de kleihos), de kleivoorraad voor de fabricage van dakpannen. De fabriek noemden ze de panoven. De deur van de panoven was de ingang waar de klei naar binnen moest. Met brede houten schoppen, die vaak in een emmer water werden gedoopt om de klei niet aan de schop te laten plakken, vulden de mannen in de kuil hun kruiwagens, liepen ermee over een rij planken en kiepten ze leeg in een klein hokje. Twee mannen gooiden daar de kleikluiten over een houten schot van zo’n twee meter hoog naar binnen. Achter het schot draaide een ronde rechtopstaande houten paal, maar verder zag je niets. Alles in de omgeving rook naar de klei; een eigenaardige frisse lucht. Vlakbij de fabriek was de Vinkenkade heel modderig en spekglad als het regende, de kruiwagens met klei passeerden immers het weggetje de hele dag lang. Je moest oppassen dat je de kerels niet in de weg liep, want dan kreeg je in onvervalst Utrechts (of Rooie Brugs) te horen: Donderstroalt een end héén!
De meeste arbeiders woonden in heel kleine huisjes. Die stonden met de achterkant in een boog om de fabriek heen langs de Anthoniedijk en de Anthoniestraat. Toen de Loevenhoutsedijk in de jaren '50 werd door getrokken zijn de huisjes afgebroken.
In de fabriek werkten voornamelijk mensen uit de buurt. De jeugdige gebroeders Evert en Willem Dekker werkten in de dakpannen makerij. De klei werd in een mengmachine gemengd met water. Vanuit die machine ging de klei door een kleine wals en kwam het daar als vette voorgevormde plakken weer uit. Vervolgens gingen de plakken via een transportband verder en werden ze door Evert in een vorm gelegd. In die vorm werd de dakpan geperst en na persing automatisch gekanteld. Na de vorm werd de dakpan door iemand op een droogrekje opgevangen en op een kar gelegd voor transport naar de droogkamer. De overtollige klei en de nog natte dakpannen die er bewust of onbewust niet werden afgehaald, vielen in een kuil. Maar die kuil was ook de werkplek van Evert. Bij een pauze mocht hij van zijn plek af, maar dan waren er al zoveel nog natte dakpannen van de transportband gevallen, dat hij uit de klei getrokken moest worden.
Na een pauze werden de gemorste dakpannen voor hergebruik uit de kuil geschept en namen de mannen daarna nog wat tijd om een shaggie te roken. Willem, die vakantiehulp was, was het Manusje van alles. Als hij even niets te doen had, haalde hij de gevallen dakpannen vast uit de kuil, zodat de productie door kon gaan. Dit tot groot ongenoegen van de vaste medewerkers, want die misten daardoor hun extra rookpauze's.
Op een dag werd de hardwerkende Willem op kantoor geroepen en kreeg hij van de directie de complimenten en een kleine loonsverhoging.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------



1910 – Er stond bij de Roode Brug aan weerskanten van de Vecht een dakpannen en tegelfabriek. Aan de Hoogelanden Westzijde P. Mulder, daar tegenover de Roode Brug van van der Schroeff en zoon aan de Vinkenkade. Dakpannen fabriek de Roode Brug lag tussen de Anthoniestraat /Jagerskade en de woningen aan de Vinkenkade. Op de foto rechts, onder de boom het kantoor, rechts van het kantoor het woonhuis waar Johannes van de Schroeff in 1888 ging wonen.
De permanente kleivoorraad (in de volksmond de kleihos) lag op de hoek Vinkenkade / Anthoniestraat. De kleihoop werd door de kinderen gebruikt om er te spelen,
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Krantenartikel Utrechts Nieuwsblad 1955.
Toen de fabriek gedeeltelijk afbrandde en later werd opgeheven, werd het een speelterrein voor de jeugd. Na schooltijd en op de vrije middagen, waren er tientallen jongens die zich naar hartenlust uitleefden in de lege gebouwen. Het hek dat er om heen had gestaan, met daarop gespijkerde bordjes “verboden toegang”, hadden ze gesloopt en was zo goed als verdwenen. De bewoners van de omgeving zagen, de een met ergernis en de ander met plezier, dat ze de fabriek flink aan het slopen waren. Met lange palen staken ze door het dak en wipten ze de dakpannen van de latten. Kletterend gleden de dakpannen in de goot en er over heen op de grond. Daarna veegden ze de brokstukken bij elkaar om elkaar te bekogelen. De jongens uit de omliggende wijken lieten zich zo nu en dan ook zien, dan werd met de brokstukken het één en ander uitgevochten. Als daar het plezier van af was, werd een bombardement aangericht op de restanten van de dakbedekking. De fabriek was inmiddels eigendom van de gemeente geworden, maar die wist niet wat ze met het oude gebouw aan moest. Een loods als opslagplaats of iets dergelijks, maar een loods zonder dak, daar had je niet zoveel aan. Men overwoog om een hek om de fabriek te zetten, omdat het anders heel veel geld zou gaan kosten om het gebouw in een bruikbare staat terug te brengen. Mochten de gebouwen en schuren gesloopt gaan worden, dan zou de gemeente wellicht kunnen overwegen om bij de Roode Brug een speeltuin in te richten. Want, zo redeneerde men, de jeugd sloopt, omdat het van een ander is, maar laat het heel, als je het ze in bruikleen geeft.
Uiteindelijk werd het gebouw opgeknapt en een aantal jaren door de gemeente zelf gebruikt. Het pand is verschillende keren opgeknapt. Bij de laatste opknapbeurt in 2012 heeft pannendekkers-bedrijf de Utrecht B.V. van Hans Kentie het dak vernieuwd. Hans is vanouds een Roode Brugger, die tot zijn 12e jaar in de Anthoniestraat heeft gewoond, het straatje dat in het verlengde van de Anthoniedijk, richting Roode Brug lag. Hans keek vanuit huis op de dakpannen-fabriek en zal ongetwijfeld iets meegekregen hebben van de baldadigheden. Het zal Hans goed doen dat mede door zijn inbreng, er een prachtig monumentaal gebouw aan de Anthoniedijk staat.



De pannenloods is van 1883.
Reactie plaatsen
Reacties
In de oorlogstijd waren er wel eens oploopjes bij de Pannenfabriek.
De droogschuren waren betimmerd met verticale latten waartussen ruime spleetopeningen zaten. Vaak meenden mensen en soms kinderen spookachtige verschijnselen te zien in de droogschuur en ontstond er dus een soort van volksoploop. In werkelijkheid werd er nooit wat gevonden zover ik weet, maar hele volksstammen stonden door de spleetopeningen te kijken.