Jodenkerkhof, Zandpad 2.

Toen ik als jochie en zoon van schillenboer SokkeBart naar de ‘stal’ ging, moest ik over de Achterdijk (Achttienhovensedijk) lopen. Voor de duidelijkheid wil ik zeggen, dat hij “de stal”, het achterhuis van de boerderij, de hooiberg en verschillende stallen, huurde met de bijbehorende bunder grasland. Goed, ik liep dus bijkans elke dag na schooltijd naar de stal om mijn vader te helpen met zijn mini boerderij. Hij had niet alleen een paard, die de schillenwagen voortrok, maar ook twee koeien voor de verse melk. Wat daarvan overbleef werd in de Hoogstraat aan vaste klanten (buren) verkocht. Die waren maar wat blij waren met de verse volle melk.

Hij had voor de eieren rond de 50 kippen lopen, die ook voor die vaste klanten waren. Met Pasen werd dit aantal een stuk minder, want dan verkocht hij een groot aantal kippen, geslacht en wel en niet alleen in de buurt, want hij had ook nog klantjes bij wie hij schillen ophaalde. Buiten het paard, koeien en kippen, waren er ook regelmatig varkens en als het even kon ook nog slachtkalveren. U gelooft het misschien niet, maar in de maand oktober liepen de handelaren en slagers de deur plat om zijn slachtvee te kunnen kopen. Als schillenboer had hij natuurlijk vaak het beste voer voor de beesten. 

Ik dwaalde dus even af, maar voor de duidelijkheid moest ik dit wel vermelden. Er zijn heel wat verhalen en verhaaltjes te vertellen over het schillen ophalen en het boerenbedrijf, maar dat is voor later. Ik wilde het hebben over de Joodse Begraafplaats. Als men over die Achterdijk liep, kwam men ook langs de achterzijde van de Joodse Begraafplaats, die alleen beschermd was met wat draad. Als we gewild hadden, was het een kleine moeite om op die begraafplaats te komen. Maar juist door onze strenge Rooms-Katholieke opvoeding lieten we dat wel uit ons hoofd. Onze ouders hamerde er bijna letterlijk en figuurlijk op dat we de doden met rust moesten laten. En ja, toen luisterden we nog naar onze ouders! Vernielingen op begraafplaatsen was een doodzonde en o wee als SokkeBart er achter zou komen dat we het maar geprobeerd zouden hebben. Ik kan u verzekeren dat zijn handen hard aan konden komen op je hoofd, ben er nu nog bang van, maar vooral slechthorend.    

Die Achterdijk liep vanaf de Sint Anthoniedijk beginnende bij de boerderij van Toon Elders tot aan het Zandpad waar de houthandel van Bons was gevestigd. Op die dijk waren wat boerderijen. Ik herinner me nog de families Verheul, van Beek, de Groot, de gezusters van Ieperen en de gebroeders de With. Als de dijk versperd was reden we via het Zandpad, maar blij waren mijn ouders daar niet mee. Ik had al verteld, dat we thuis streng Rooms-Katholiek waren, dus wat daar gebeurde paste niet in hun regeltjes. Als we dan voorbij Zandpad 2 kwamen, maar ook daarvoor nog, zei pa altijd: Moet je daar eens zien en dan wees hij niet naar de woonbootjes. Dat begon al bij tuinder Bakker. Een echte Roode Brugger zou weten dat aan het eind van het Zandpad een woning stond met op het dak in dakpannen geschreven TABAK. En weer moest je dan aanhoren dat deze tuinder in de oorlog tabak tuinierde. En niet voor de eerste keer werd het verhaal over tabak in de oorlog verteld. 

Zo kwamen we ook voorbij bij de tuinder van Oort en het houten kot van de duivenclub DE RODE DOFFER bij Kinnegin. Daar was onze pa lid van en dan die grauwe bruine muur met die gele strepen van het Joodse begraafplaats. In ieder geval een beter aangezicht dan op de Achterdijk, hier zag je niet hoe het onkruid en het lange gras weelderig tierde dat naar mijn mening hooguit een keer in het jaar werd het bijgehouden. Tja, Joden zijn geen tuiniers maar handelaren. Vlak naast de ingang stond een woning als het ware één geheel met de poort en ingang. Ik weet nog dat ik dacht: wie wil er nu naast en zo dichtbij een begraafplaats wonen. Ik was nu eenmaal opgevoed met geheel andere gedachtes over dood zijn en begraven wezen. Wist ik veel dat dit de woning van de beheerder was, die wel een luie beheerder geweest moet zijn als ik weer terug denk aan wat ik op de Achterdijk had gezien. 

Als ik mijn vader moest helpen met schillen ophalen, kwam ik ook op de Springweg en kwam daar mijn eerste aanraking met het Jodendom tegen. Op de Springweg stond namelijk hun synagoge, die daar al vanaf 1792 stond. Niet dat ik daar binnenkwam, o nee, ik was streng Katholiek, weet u nog. Alleen in mijn kleine achterhoofd mocht ik dan een verbinding leggen met het Zandpad 2. Als ik dus weer eens per ongeluk over het Zandpad kwam en langs dat gebouw met die gele strepen, dacht ik terug aan wat ik had gezien op de Springweg. Nog steeds is deze synagoge in gebruik. De synagoge is begonnen als de Doopsgezinde Kerk. In 1794 werd het pand gekocht door de Joodse Gemeente. In 1848 vond een eerste verbouwing plaats, in 1926 de tweede grote verbouwing. 

Mijn nieuwsgierigheid verdween met de jaren en ik kon gelukkig van die ellendige schillenkar af. Ook was ik blij dat ik het huis uit kon en ik ging varen. Niet op zee, maar op de binnenvaart en wel bij een zogenaamde zandhaas. Het Katholieke geloof had mij gekrenkt door misbruik, waar ik thuis niet mee terecht kon, omdat het om families ging die op zondag vooraan in de kerk zaten. Ik verdiende goed, maar het was ook hard werken, maar ik deed het met plezier. Ik was in ieder geval van huis af.

Even pauze, het doet nog steeds zeer.

Maar nu ben ik ruim 2600 maanden verder en wil ik wel eens weten waarom die begraafplaats er nog steeds is. In het nieuws komen regelmatig berichten uit Israël en dan wordt men als het ware automatisch nieuwsgierig. Tegenwoordig is er op vele manieren iets te vinden, kranten, verenigingen die het verleden uitzoeken en internet. Dus ging ik opzoeken. Het verleden mag niet vergeten worden, trouwens, ik ben erg nieuwsgierig van aard. Want wist u bijvoorbeeld, dat tot de jaren 1789 de joden niet in de stad Utrecht mochten wonen? Wel mochten zij, hoe dubbelzinnig dan ook, het lijk gedogen en handel drijven in de stad Utrecht. Toch een soort van discriminatie!

Maar u moet niet vergeten, dat dit juist in een periode was waar het katholicisme hoogtij vierde en juist de katholieken gaven de Joden de schuld van het overlijden van Jezus. Daarom vestigde zij zich dan ook meestal in de naburige gemeente Maarssen waar ze later ook werden begraven. Pas toen in 1792 Utrecht de Joden hun synagoge kregen aan de Springweg, werden er ook plannen gemaakt voor een eigen begraafplaats. Deze werd in 1808 aangelegd op een brak stuk grond van 4500 m2 aan de rand van de stad, nu Zandpad 2 en bood ruimte aan ruim 800 graven. De grond werd aangekocht door bijdrages uit de Joodse gemeenschap.

Joop Goslinga. 

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Beheerders Maria Johanna Kinnegem en Jakobus Godefridus van der Steen van het Jodenkerkhof, door kleinzoon van de heer en mevrouw van der Steen.

De Israëlitische begraafplaats. Ook wel Joodse begraafplaats of Jodenkerkhof genoemd, behoort toe aan de Joodse Gemeente. Het linker huis was het woonhuis van de beheerders. Het rechter huis de aula en in het midden kon de koets binnen rijden met de overledene. Rechts los staand het lijkenhuisje, hier kwam het lijk voordat het opgebaard stond. Mijn grootvader en zijn vader Kobus, moesten met enige regelmaat een graf delven. Heel snel kwam daar water in te staan en als de grote emmers niet meer paste moesten ze met kleine conservenblikjes zo snel mogelijk het water er uit scheppen. Vaak vlak voor de begrafenis. 

Mijn overgrootouders hebben dat gedaan tot 1940. Mijn overgrootvader, die uit een gezin van elf kinderen kwam, is in de in de leeftijd van 85 jaar gestorven. Zijn naam was Kobus, of Jakobus, vernoemd naar een heilige.  Mijn directe grootvader, Dorus (Theodorus), was een zoon. Zowel Kobus als zijn vrouw hebben vele kinderen verloren tijdens het leven en moesten vele malen verhuizen wegens gezinsuitbreiding en andere baantjes. Vaak was het zo dat je via je baas ook een huis kon huren, maar als het werk op hield, moest je zo snel mogelijk een ander huis zien te regelen. Omdat hij niet naar het oud Katholieke seminarie wilde stond mijn oom Kobus gepland, maar oom Kobus weigerde het stokje over te nemen. Op een gegeven moment kwam hij te werken bij de gasfabriek. Later werd hij operationeel machinist, waarbij hij als beheerder samen met zijn vrouw een leefbaar leven kon leiden. Hij heeft tot zijn 85e jaar gewerkt. In het laatste geval was het werk aan de Israëlische begraafplaats het minst zwaar en kon hij hier zijn eigen eten vergaren middels naastgelegen tuinen, waarbij wat kippetjes en een varkentje rondliepen. 

Dat waren nog eens andere tijden. Daarnaast heeft hij diverse beroepen gehad. Veel contact hadden ze niet met de buitenwereld. Waren erg gericht op eigen terrein en overleven. Hadden een eigen moestuin en eigen kwekerijen. Dat wat nu de rioolwaterzuivering is, hoorde allemaal bij het land en daar werden, groenten, fruit en bloemen verbouwd en geplant. Dit moest redelijk vaak rouleren om de grond vruchtbaar te houden. De van der Steenstraat is naar hen vernoemd. Kobus en Maria hadden ook last van destijds criminele woonwagen bewoners, daarom hadden ze een list verzonnen, dat er s-nachts geesten rondzwierven rondom het kerkhof, en Goliath in hoogst eigen persoon mensen zou aanvallen en vervloeken als ze te dicht in de buurt van het huis kwamen. Dit hield de toch al zeer bijgelovige kwaad willenden op afstand en zorgde voor een probleemloze buren relatie. De zigeuners stonden waar jarenlang het paard heeft staan grazen aan de Loevenhoutsedijk, steevast Loefhoutensedijk genoemd door de echte Roode Bruggers die daar woonden.  

Ze waren gematigde Oud Katholieken, en hielden er over het algemeen een wat lossere moraal op aan. Men was wel heel gelovig, en bij onweer sprenkelde z'n vrouw Maria (Marie) met buxus takjes rond het huis opdat het huis, de aula, het lijkenhuisje en het kerkhof niet geraakt zouden worden. In die tijd was onweer nog een linke soep, omdat hoge gebouwen er niet waren, op de Dom na en er eigenlijk nog geen bliksemafleiders stonden. Ook is bekend dat mijn grootvader Dorus (kind van Jakobus)  altijd konijntjes had die hij als spelletje liet zoeken naar het kindeke Jezus uit de kerststal. In die tijd werden er geen kerstbomen gezet bij de Oud Katholieken, maar wel stalletjes. De familie van der Steen is een van de belangrijkste bijdragers geweest aan de bouw van de kerk buiten de Waerd (Weerd) Sint Jakobus aan de Bemuurde Weerd. De nazistische druk van de oorlog werd Jakobus Godefridus mogelijk te groot. Hij bezweek, zover bekend, aan het hart.

Zijn vrouw was Maria Johanne Kinnegem. De zelfde familienaam werd ook wel eens aangeduid als : Kinneging, Kinnegin, Kinnegen, Kinnegim. Het komt van Cunningham. Oorspronkelijk waren haar voorouders Ierse adelijke militairen, die rond 1500 in Nederland waren gestrand en niet meer weg zijn gegaan. Zo is de naam verbastert. Van Cunningam, Cuningem en Cinningem, door allerlei pastoors anders schreven en niet vies waren van een borreltje. 

Ik heb mijn informatie gekregen uit directe hand, directe bronnen en officiële genealogische bronnen. Op het moment dat ik dit heb geschreven was mijn vader net overleden en lag mijn moeder kantje boord in het ziekenhuis. Vandaar dat dit alles weer terug kwam. 

Vriendelijke groet: Albert van der Steen (achterkleinzoon van Kobus en Maria van het 'Jodenkerkhof"

 

De Israëlitische begraafplaats, ook wel Joodse begraafplaats of Joden kerkhof genoemd, behoort toe aan de Joodse Gemeente. Het linker huis was het woonhuis van de beheerders. Het rechter huis de aula en in het midden kon de koets binnen rijden met de overledene. Rechts los staand het lijkenhuisje, hier kwam het lijk voordat het opgebaard stond. De begraafplaats, beheerders Maria Johanna Kinnegem en Jakobus Godefridus van der Steen  en de Synagoge aan de Springweg.  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.