Familie van Klaveren.
Hannes zorgde voor genoeg eten.
Groenten venten in de Betonbuurt, Jan van Klaveren deed dat in zijn jeugd samen met zijn grootvader Hannes van Kleef. Ome Hannes, zo werd hij door zijn klanten genoemd, bracht een paar keer week zijn karren met groente en fruit naar een plek op een brede stoep in de Van der Marckstraat en verkocht daar zijn handel. Het was oorlogstijd en voedsel was schaars. Ome Hannes wist de adresjes waar hij toch nog aardappelen en wortelen vandaan wist te halen. De hoveniers die in de buurt van de Roode Brug woonden zorgden voor de nodige aanvoer. Kobus de Kikkert en Koos de Tiet waren vaste leveranciers.
Ome Hannes woonde aan het Zandpad langs de Vecht, net even voorbij het Jodenkerkhof bij de Roode Brug. Hij had twee groentekarren: één met fruit en aardappelen en één met groenten. Maar er was maar één paard. Jan had daarom de taak de kar met aardappelen naar de overkant van de Vecht te rijden en het daar, in het zicht van de familie, te parkeren. Met het paard keerde hij terug naar het huis van zijn grootvader. Om op de rug van het paard te kunnen, klom de kleine Jan in een lantaarnpaal waarnaast hij het paard neergezet had. Met de tweede wagen reden Jan en ome Hannes naar de Betonbuurt en keerde Jan weer terug om de eerste kar op te halen.
Jan was dol op zijn grootvader die hem overal mee naar toe nam. Ik kreeg van hem een blauw fietsje zodat ik met hem mee kon. Op zondagochtend gingen we vaak naar het Leger des Heils in de Mgr. van de Weteringstraat, of we gingen op bezoek bij mensen van het Leger des Heils die hij had leren kennen in de Rode buurt, het buurtje rond de de Lessepsstraat in Zuilen, dat zo genoemd werd vanwege de roodgekleurde huizen.’’
Grootvader van Kleef liep bijna altijd op klompen. Voor de zondag had hij aparte exemplaren. Hij was het familiehoofd. Als groentehandelaar was hij al dominant en ook binnen de familie deelde hij de lakens uit. Zijn handelskunst zorgde ervoor dat de oorlog overleefd werd. Honger was er niet, ome Hannes zorgde dat er genoeg te eten was en zelfs om nog door te verkopen. In Geldermalsen kon hij fruit en groenten halen in opdracht van de Oud Katholieke Kerk van de Bemuurde Weerd. Duitse soldaten die bij controlepunten een kratje met groenten van de kar afhaalden konden erop rekenen dat hij aangifte deed bij de Orts - commandant. Hij sprak dan tegen de hoge officier: Jochie, dat kan echt niet zo, en een dag later waren de groenten weer terug.
Dat ome Hannes voor eigen gebruik enkele kisten mee naar huis nam, hoefde niemand te weten.
De ’handel’ van grootvader riep jaloerse blikken op. Op een dag, tijdens het venten in de Betonbuurt, kwamen er twee mannen in lange leren jassen. Ze waren van de politie en vroegen ome Hannes om zijn papieren. ’Hij was verraden’, ging het door hem heen. Een koets werd opgeroepen om ome Hannes en een groot deel van zijn verkoopwaar mee te nemen. Jochie, het gaat toch niet te lang duren, zei hij tegen een agent, want vanavond moet ik op tijd thuis zijn om de geiten te melken. Ze lieten Jan huilend achter, maar ’s avonds was zijn grootvader alweer thuis en melkte op tijd de geiten achter het huis.
Na de oorlog ging Jan met grootvader naar de Olympia, de bioscoop aan de Amsterdamsestraatweg. Ze gingen er Amerikaanse cowboyfilms kijken. Tot op een dag het management ome Hannes aansprak om hem mede te delen dat het afgelopen was met de cowboyfilms op zondagmiddag. ,,Hij werd heel boos en zei dat het niet kon. Terug bij opoe zei grootvader dat hij de Olympia ging kopen om dan maar zelf maar cowboyfilms te draaien. Het bracht mijn opoe tot huilen, zo kwaad dat hij was.
Maar de bioscoop heeft hij toch maar niet gekocht.’’

Ome Hannes en zijn vrouw Ant, in de woning aan het Zandpad midden jaren vijftig.
Reactie plaatsen
Reacties